Abstract
Een in de fiscale eenheid van belanghebbende opgenomen BV heeft in de jaren 2003 tot en met 2005 verschillende plezierjachten in Nederland ingevoerd met toepassing van de verleggingsregeling van artikel 23 Wet OB 1968. De invoerhandelingen maakten deel uit van een verhuurstructuur die binnen de Gemeenschap wonende natuurlijke personen in staat stelde om hun jachten nagenoeg vrij van btw voor privé-doeleinden te gebruiken. De inspecteur is van mening dat sprake is van misbruik van recht en heeft de in aftrek gebrachte btw gecorrigeerd. In geschil is of de omstandigheden waaronder de jachten zijn aangekocht en gebruikt, misbruik van recht opleveren, en zo ja, welk gevolg aan dat misbruik moet worden verbonden. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat er sprake is van misbruik van recht.
In cassatie overweegt de Hoge Raad dat dat oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De samenwerking van de betrokken partijen, onder wie de BV, bestond uit het om zuiver fiscale redenen binnenbrengen van jachten en het kunstmatig creëren van een keten van verhuurovereenkomsten. De verhuurstructuur was voor de particulieren enkel aanvaardbaar omdat zij in wezen eigenaar bleven van hun jacht en het totaal te betalen bedrag aan omzetbelasting slechts een fractie bedroeg van het bedrag aan btw dat ter zake van de levering van het jacht aan hen in rekening zou zijn gebracht. De Hoge Raad overweegt dat een beroep op het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen faalt indien de inspecteur zich heeft uitgelaten op basis van informatie van de belastingplichtige die op essentiële onderdelen niet volledig of onjuist was. In dit kader heeft het Hof reeds overwogen dat de betrokkenen, onder wie de BV, niet volledige opening van zaken hebben gegeven en dat de inspecteur evenmin een toezegging heeft gedaan. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
In cassatie overweegt de Hoge Raad dat dat oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De samenwerking van de betrokken partijen, onder wie de BV, bestond uit het om zuiver fiscale redenen binnenbrengen van jachten en het kunstmatig creëren van een keten van verhuurovereenkomsten. De verhuurstructuur was voor de particulieren enkel aanvaardbaar omdat zij in wezen eigenaar bleven van hun jacht en het totaal te betalen bedrag aan omzetbelasting slechts een fractie bedroeg van het bedrag aan btw dat ter zake van de levering van het jacht aan hen in rekening zou zijn gebracht. De Hoge Raad overweegt dat een beroep op het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen faalt indien de inspecteur zich heeft uitgelaten op basis van informatie van de belastingplichtige die op essentiële onderdelen niet volledig of onjuist was. In dit kader heeft het Hof reeds overwogen dat de betrokkenen, onder wie de BV, niet volledige opening van zaken hebben gegeven en dat de inspecteur evenmin een toezegging heeft gedaan. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Original language | Dutch |
---|---|
Article number | FED 2021/28 |
Pages (from-to) | 39-40 |
Journal | Fiscaal Tijdschrift FED |
Issue number | 4 |
Publication status | Published - 2021 |
Court cases
Title | FED 2021/28 |
---|---|
Court | Hoge Raad |
Date of judgement | 18/12/20 |
ECLI ID | ECLI:NL:HR:2020:2095 |