Raad voor de Jaarverslaggeving: is de tijd van gaan gekomen?

R.G.A. Vergoossen

Research output: Contribution to journalArticleAcademicpeer-review

Abstract

Afgelopen zomer is in de Europese Unie de verordening definitief geworden waarin is geregeld dat met ingang van 2005 beursgenoteerde ondernemingen hun geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen in overstemming met de standaarden en interpretaties van de International Accounting Standards Board (IASB). Daarnaast biedt de verordening Nederland en de andere lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid dit ook op te leggen aan niet-beursgenoteerde ondernemingen en de toepassing van de IASB-regelgeving te verplichten bij het opmaken van de vennootschappelijke jaarrekening. Europese verordeningen hebben rechtstreekse werking, in tegenstelling tot de Europese richtlijnen die eerst in de nationale wetgeving van de lidstaten moeten worden geïncorporeerd. In de column van maart 2002 van dit blad heb ik betoogd dat met het van kracht worden van de verordening Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek – de basis van ons jaarrekeningrecht – feitelijk overbodig wordt. De politiek zou zich in principe niet moeten (willen) bemoeien met het opstellen van concrete verslaggeving voorschriften, maar dat zoveel mogelijk moeten delegeren aan materiedeskundigen. Bij herhaling blijkt zij niet in staat om alert en adequaat te reageren op ontwikkelingen die zich nationaal en internationaal op het gebied van de financiële verslaggeving voordoen. Dat geldt zowel voor de Europese als voor onze eigen Nederlandse wetgever. Hoe lang heeft het niet geduurd voordat de Europese richtlijnen de mogelijkheid boden om effecten en andere financiële instrumenten te waarderen tegen marktwaarde? Jaren! In eigen land werkt het ministerie van Justitie alweer twee à drie jaar aan een verbod op het rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen boeken van bij acquisities betaalde goodwill. De huidige wetgeving kan in mijn optiek worden vervangen door een soort kaderwetgeving. Daarin zou de regelgevende bevoegdheid moeten worden gedelegeerd aan een orgaan dat bestaat uit materiedeskundigen. Dit orgaan zou zich onder meer moeten bezighouden met het vaststellen van de vrijstellingen voor het niet-beursgenoteerde midden- en kleinbedrijf, tenminste zolang de IASB dat nog niet heeft gedaan. Daarnaast is er behoefte aan regelgeving op terreinen waarop de IASB zich (nog) niet begeeft (bijvoorbeeld het directieverslag) en met betrekking tot sectoren waarvoor (nog) geen specifieke IASB-regelgeving voorhanden is (bijvoorbeeld voor organisaties-zonder- winststreven). Bovendien zou dit orgaan de Nederlandse overheid moeten adviseren omtrent verslaggevingvraagstukken en actief moeten participeren in de activiteiten van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) gericht op de beïnvloeding van het regelgevende proces van de IASB. In Nederland beschikt de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) over materiedeskundigheid. De vraag is echter of de huidige RJ wel het juiste gremium is om in de nieuwe constellatie de zojuist genoemde taken te vervullen. Het antwoord is wat mij betreft ontkennend, tenzij de RJ en het regelgevende proces in belangrijke mate worden geherstructureerd. De RJ moet worden omgevormd tot een orgaan waarin onafhankelijke deskundigen zitting hebben die verslaggevingregels vaststellen door middel van meerderheidsbesluiten. Dit moet gepaard gaan met een statusverhoging van de RJ-richtlijnen, dat wil zeggen Raad voor de Jaarverslaggeving: is de tijd van gaan gekomen?
Original languageEnglish
Pages (from-to)4-5
JournalMaandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie
Volume77
Issue number1/2
DOIs
Publication statusPublished - 1 Jan 2003

Cite this