Abstract
In deze bijdrage betogen de auteurs dat hoorzittingen met kandidaat-bewindspersonen, zoals die ter uitvoering van de motie-Sneller in juni 2024 voor het eerst door de Tweede Kamer werden gehouden, staatsrechtelijk niet van toegevoegde waarde zijn. Eerst zetten de auteurs uiteen waarom de hoorzittingen op gespannen voet staan met de vertrouwensregel en het grondwettelijke stelsel voor benoeming van ministers en staatssecretarissen. Het feit dat de Tweede Kamer voorafgaand aan de beëdiging geen (formeel) oordeel kan vellen over de geschiktheid of motivatie van beoogde kabinetsleden, maakt dat de Kamer weinig tot niets kan beginnen met de tijdens een hoorzitting verkregen antwoorden. Dat maakt dat de hoorzittingen weinig zinvol zijn en vooral staatsrechtelijke mist veroorzaken. Dit standpunt onderbouwen de auteurs met een analyse van de 581 tijdens de hoorzittingen gestelde vragen. Daaruit blijkt dat een aanzienlijk deel van de vragen, in weerwil van de motie-Sneller, over beleidsinhoudelijke aspecten ging. Dergelijke vragen kunnen echter beter na de beëdiging worden gesteld, als bewindspersonen daadwerkelijk zijn ingewerkt. Ten slotte bespreken de auteurs de mate waarin de vragen die wél betrekking hadden op de geschiktheid en motivatie voor het ministersambt politieke en staatsrechtelijke consequenties hebben gehad.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 213-230 |
Journal | Tijdschrift voor Constitutioneel Recht |
Volume | 2024 |
Issue number | 3 |
DOIs | |
Publication status | Published - 6 Nov 2024 |
Keywords
- hoorzittingen
- bewindspersonen
- staatsrecht
- vertrouwensregel