Personeel en technische middelen van Roemeense toll manufacturer vormen geen vaste inrichting van Duitse groepsvennootschap

Research output: Contribution to journalCase noteProfessional

Abstract

Adient Duitsland (“Adient DE”) en Adient Roemenië (“Adient RO”) behoren tot een internationale groep die zich toelegt op de productie en verkoop van autozetels en andere onderdelen voor voertuigen. In 2016 hebben beide ondernemingen een dienstenovereenkomst gesloten. Uit hoofde van de overeenkomst bewerkt Adient RO door Adient DE geleverde grondstoffen. Daarnaast verricht zij ondersteunende diensten, die voornamelijk bestaan uit de ontvangst, de opslag, de controle en het beheer van de goederen. Adient DE blijft gedurende het verwerkingsproces eigenaar van de grondstoffen, halffabricaten en afgewerkte producten. De producten worden uiteindelijk zowel binnen Roemenië als daarbuiten verkocht. In het kader van haar dienstverlening jegens Adient DE heeft Adient RO facturen zonder btw opgesteld. Naar aanleiding van een belastingcontrole heeft de Roemeense belastingdienst het standpunt ingenomen dat de afnemer van de diensten van Adient RO een in Roemenië gevestigde vaste inrichting van Adient DE was, bestaande uit twee bijkantoren van Adient RO. Adient DE had zich dan ook als een binnenlands belastingplichtige moeten registreren. De verwijzende rechter wenst onder andere te vernemen of de Europese btw-regelgeving inhoudt dat, in gevallen zoals in het hoofdgeding, rekening kan worden gehouden met het personeel en de technische middelen die de dienstverlenende onderneming inzet voor de diensten of de daarmee verband houdende administratieve activiteiten, om vast te stellen dat de afnemer in deze laatste lidstaat een vaste inrichting heeft.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de Europese btw-regelgeving aldus moeten worden uitgelegd dat een btw-plichtige onderneming die haar zetel van bedrijfsuitoefening in een lidstaat heeft en diensten afneemt van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, voor de vaststelling van de plaats van deze diensten niet kan worden geacht een vaste inrichting in laatstbedoelde lidstaat te hebben op de enkele grond dat de twee ondernemingen tot dezelfde groep behoren of met elkaar verbonden zijn door een overeenkomst voor het verrichten van diensten. Noch de omstandigheid dat de afnemer aldaar over een structuur beschikt die betrokken is bij de levering van de afgewerkte producten, noch het feit dat die leveringen grotendeels buiten die lidstaat worden verricht en de leveringen die binnen die lidstaat plaatsvinden aan btw zijn onderworpen, is relevant met het oog op de bepaling van de plaats van de dienst. De onderneming heeft dan ook geen vaste inrichting in laatstbedoelde lidstaat indien het personeel en de technische middelen waarover zij in die lidstaat beschikt, niet verschillen van die waarmee de diensten voor haar worden verricht of indien dit personeel en deze technische middelen slechts voor voorbereidende of ondersteunende activiteiten worden ingezet.
Original languageDutch
Article numberFED 2024/91
Pages (from-to)16-27
JournalFiscaal Tijdschrift FED
Issue number1
Publication statusPublished - 2024

Court cases

TitleFED 2024/91
CourtHof van Justitie EU
Date of judgement13/06/24
ECLI IDECLI:EU:C:2024:501

Cite this