Lidstaat mag plaats van dienst niet wijzigen in geval van btw-fraude

Research output: Contribution to journalCase noteProfessional

1 Downloads (Pure)

Abstract

In 2010 heeft Climate Corporation, gevestigd te Baden in Oostenrijk, binnen een tijdsbestek van twintig dagen verschillende keren broeikasemissierechten verkocht aan Baduin, een handelsonderneming gevestigd in Duitsland. In 2012 gaf de Oostenrijkse fiscus te kennen dat Baduin als ‘missing trader’ had deelgenomen aan een frauduleuze btw-carrousel, waarbij Climate Corporation wist of had moeten weten dat die broeikasgasemissierechten zouden worden gebruikt voor btw-fraude. In het kader van het beroep van Climate Corporation tegen de door de Oostenrijkse fiscus opgelegde naheffingsaanslag heeft het Bundesfinanzgericht een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie EU. In het bijzonder wenst de verwijzende rechter te vernemen of het is toegestaan dat de autoriteiten van de lidstaat waarin de dienstverrichter is gevestigd zich op het standpunt stellen dat de plaats van de dienst met betrekking tot de verkoop van broeikasemissierechten gelegen is in die lidstaat wanneer de dienstverrichter wist of had moeten weten dat hij met die dienst deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen.

Het Hof van Justitie EU antwoordt dat de plaats van een handeling, waarbij tegen betaling broeikasgasemissierechten worden overgedragen door een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige aan een in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige, zich in laatstgenoemde lidstaat bevindt. Hoewel justitiabelen zich in geval van bedrog of misbruik niet op het Unierecht kunnen beroepen en de autoriteiten in dergelijke situaties de in de Btw-richtlijn neergelegde rechten mogen en zelfs moeten weigeren, is er in de voorliggende casus geen sprake van het inroepen van een recht. Een uitlegging die erop neerkomt dat, in geval van btw-fraude, de plaats van een dienst kan worden geacht te zijn gelegen in een andere lidstaat dan die welke is bepaald krachtens de bepalingen van de Btw-richtlijn, zou in strijd zijn met de doelstellingen en de algemene opzet van deze bepalingen. Dit zou namelijk betekenen dat de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten wordt aangepast, in die zin dat die zonder enige juridische grondslag wordt overgedragen aan de lidstaat waarin de betrokken dienstverrichter is gevestigd. De rechtspraak betreffende btw-fraude bij intracommunautaire leveringen kan niet naar analogie worden toegepast op de vaststelling van de plaats van dienst, aangezien de lidstaat waarin een dienstverrichter is gevestigd niet over de bevoegdheden beschikt om een grensoverschrijdende dienst aan btw te onderwerpen. Gelet op een en ander concludeert het Hof van Justitie EU dat de bepalingen van de Btw-richtlijn eraan in de weg staan dat, in het geval van een dienst die door een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige wordt verricht ten behoeve van een in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige, de autoriteiten van eerstgenoemde lidstaat zich op het standpunt stellen dat de plaats van deze dienst wordt geacht zich te bevinden in de eerste lidstaat wanneer de dienstverrichter wist of behoorde te weten dat hij met die dienst deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen.
Original languageDutch
Article numberFED 2023/4
Pages (from-to)38-45
JournalFiscaal Tijdschrift FED
Issue number1
Publication statusPublished - 2023

Court cases

TitleFED 2023/4
CourtHof van Justitie EU
Date of judgement27/10/22
ECLI IDECLI:EU:C:2022:842

Cite this