Abstract
Dit betreft vier zaken over Rijnvarenden die volgens de Sociale verzekeringsbank (SVB) in Nederland sociaal verzekerd en premieplichtig waren, omdat zij substantieel in Nederland werkten op schepen van een in Nederland gevestigde eigenaar en exploitant, maar die volgens de Rijnvarenden zelf in Liechtenstein verzekerd en premieplichtig waren, omdat hun werkgever daar gevestigd was. Bij de vier conclusies hoort een gemeenschappelijke bijlage (PHR 27 september 2022, nrs. 21/05322, 22/00139, 22/00064 en 22/01270, ECLI:NL:PHR:2022:931) met de voor alle vier de zaken relevante regelgeving en rechtspraak.
Belanghebbende is Nederlandse, woonde in 2016 in Nederland, was toen in dienst bij een in Liechtenstein gevestigde werkgever, en werkte aan boord van een binnenvaartschip in eigendom van een in Nederland gevestigde bv en voorzien van een certificaat ex art. 22 herziene Rijnvaartakte. Op 6 juni 2016 heeft de SVB voorlopig de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing verklaard. Op 16 maart 2018 heeft de SVB een A1-verklaring afgegeven die vermeldt dat op grond van Basisverordening (EG) nr. 883/2004 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing was van 20 oktober 2015 tot en met 31 maart 2019. Die verklaring en daarmee de aanwijzing van Nederland is na vergeefs procederen onherroepelijk geworden. Belanghebbende wil vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen, hetgeen de inspecteur weigert. Belanghebbende heeft loonstroken van 2016 overgelegd waaruit blijkt dat in Liechtenstein bedragen op haar brutoloon zijn ingehouden.
In geschil is of belanghebbende de in Liechtenstein in 2016 geheven premies kan verrekenen met de in Nederland van haar geheven premies volksverzekeringen.
Belanghebbende is Nederlandse, woonde in 2016 in Nederland, was toen in dienst bij een in Liechtenstein gevestigde werkgever, en werkte aan boord van een binnenvaartschip in eigendom van een in Nederland gevestigde bv en voorzien van een certificaat ex art. 22 herziene Rijnvaartakte. Op 6 juni 2016 heeft de SVB voorlopig de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing verklaard. Op 16 maart 2018 heeft de SVB een A1-verklaring afgegeven die vermeldt dat op grond van Basisverordening (EG) nr. 883/2004 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing was van 20 oktober 2015 tot en met 31 maart 2019. Die verklaring en daarmee de aanwijzing van Nederland is na vergeefs procederen onherroepelijk geworden. Belanghebbende wil vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen, hetgeen de inspecteur weigert. Belanghebbende heeft loonstroken van 2016 overgelegd waaruit blijkt dat in Liechtenstein bedragen op haar brutoloon zijn ingehouden.
In geschil is of belanghebbende de in Liechtenstein in 2016 geheven premies kan verrekenen met de in Nederland van haar geheven premies volksverzekeringen.
Original language | Dutch |
---|---|
Article number | NTFR 2022/3538 |
Journal | Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht /(NTFR) |
Issue number | 43 |
Publication status | Published - 2022 |
Court cases
Title | NTFR 2022/3538 |
---|---|
Court | Parket bij de Hoge Raad |
Date of judgement | 27/09/22 |
ECLI ID | ECLI:NL:PHR:2022:904 |