De onbepaaldheid van het bepaaldheidsvereiste: ING v de curator c.s. en Lira v Ziggo c.s. in perspectief geplaatst

Translated title of the contribution: The indeterminacy of the definiteness requirement: ING v the curator c.s. and Lira v Ziggo c.s. put in perspective

Research output: Contribution to journalArticleAcademicpeer-review

1 Downloads (Pure)

Abstract

Voor de overdracht van een goed – zoals een intellectueleeigendomsrecht
– is op grond van artikel 3:84(1) BW
vereist een ‘levering krachtens geldige titel, verricht door
hem die bevoegd is over het goed te beschikken’. Lid 2
voegt daar aan toe dat dit goed bij de titel ‘met voldoende
bepaaldheid’ omschreven moet zijn. Dit zogeheten bepaaldheidsvereiste
geldt op grond van de schakelbepaling van artikel 3:98 BW ook voor de vestiging van een pandrecht op dat goed. Het bepaaldheidsvereiste heeft in de loop der jaren voor de nodige rechtspraak en commentaren daarop gezorgd, waardoor je zou verwachten dat bepaald duidelijk is wat het bepaaldheidsvereiste inhoudt.
Die schijn bedriegt echter enigszins, zoals blijkt uit de overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 3 april 2020 in de zaak ING v de curator c.s. en – vreemd genoeg – uit het stilzwijgen van diezelfde Hoge Raad in het arrest
van 2 oktober 2020 in de zaak Lira v Ziggo c.s.
Translated title of the contributionThe indeterminacy of the definiteness requirement: ING v the curator c.s. and Lira v Ziggo c.s. put in perspective
Original languageDutch
Article numberAA20210284
Pages (from-to)284-292
Number of pages8
JournalArs Aequi
Volume2021
Issue number3
Publication statusPublished - 1 Mar 2021

Cite this